maandag 17 oktober 2016

Het voetbalveld



Zaterdagmorgen 10 uur. Kleinzoon moet voetballen op het veld van Gorssel. Hij woont in Epse en is daar lid van de plaatselijke voetbalvereniging. De beide clubs zijn zo wijs geweest de jongens samen te laten spelen in een team van leeftijdgenootjes. Het veld van Gorssel, ik heb er veel wedstrijden gespeeld. Dat begon ooit, zo’n 55 jaar geleden, achter De Roskam. Later aan de Elfuursweg en daarna op de plek waar nu mijn kleinzoon een balletje trapt.

Bij aankomst word ik overvallen door nostalgische gedachten. De parkeerplaats is goed gevuld met auto’s. Ik herinner me uit mijn jeugd vele kilometers fietsen om een wedstrijdje te spelen; in Diepenveen, Lettele of Terwolde. Onze leider was Gerrit Klein Baltink, een weinig spraakzame man, die ons op zaterdag met een enorm plichtsbesef begeleidde om de weg te vinden naar een voetbalveld, ergens in de wijde omtrek. Bij koud weer was hij gehuld in een leren jas die een legercarrière deed veronderstellen. Wij wisten beter. Uren waren we onderweg voor een partijtje van twee keer dertig minuten. Een parkeerplaats voor auto’s telde toen minder dan tien plekken. Ik vraag me af hoe de jochies van 2016 later terugkijken op hun eerste wedstrijdjes in een officieel clubtenue. Wij beleefden het intens. Huiswaarts fietsend hadden we tijd om de wedstrijd nog een keer de revue te laten passeren. Soms meerdere keren.
Krijgen deze jongens die tijd ook? Bij pa of ma in de auto hebben zij slechts 10 minuten om erover na te denken.

Ik loop het sportpark op en haal koffie. Links en rechts groet ik wat mensen, die ik nog ken van mijn vroegere voetballeven.
Dan naar de match. Een kudde jongens draaft over het veld. Eentje, die te wild zijn tegenstander onderuit haalt, wordt door zijn vader naar de kant geroepen. Ongewenst gedrag wordt meteen gecorrigeerd. Dat brengt me bij een andere nostalgische gedachte. Ik ga niet zeggen dat we vroeger zonder zonden een partijtje voetbal afwerkten. Nee, mijn gedachten gaan naar de meute ouders die rond het veld staan. Dat moesten wij vroeger ontberen. Onze ouders werkten, sommigen zeven dagen van de week. De keren dat ik die van mij langs de zijlijn zag kan ik op de vingers van één hand tellen.

Ik aanschouw het spel van veertien hollende knapen. Hun techniek laat nog te wensen over. De muur bij ons achter het huis, waar ik de bal tegenaan trapte, zie ik voor me. Tien keer met rechts, tien keer met links, urenlang. De deur van het fietsenhok telde 6 raampjes. Waren er enkelen gesneuveld, dan werd de traptechniek beproefd op de rest. Wie schiet de laatste eruit?
Het bracht me veel voetbalplezier, op het veld waar ik nu mij kleinzoon bezig zie. Deze jongens raad ik af om hun kwaliteiten aan te scherpen met ruitjes schieten. Vandaag de dag kijken teveel mensen mee, dat geeft meteen gedonder.

Geen opmerkingen:

Nao an ’t hatte

  Kóns is ’n begenaodegd verteller dood egaone. ’n Man dén neet te evenaren völt. Teminste dat denk iej op zo’n moment. Wee kan better veu...